The modern approach is based on
competition - on making art understandable, popular, exoteric. It is bound to
end in an academy. -Marcel Duchamp
Gans de
wereld is competatief. Sport is geen spel, muziek schijnt in een
hitparade te horen. Naast de enkele winnaars levert competitie enkelt verliezers
op. Het is dwaas en opgelegd gedrag, gecultiveerd door de machtshebbers, die
het volk brood en spelen geven. Competitie is de schijnwerkelijkheid die de
overheid, je baas, de manager, je aanbiedt, zodat je niet valt over het feit
dat je gediscrimineerd, getreiterd of gewoonweg genegeerd wordt. Van een beetje
competitie wordt iedereen blij, is nog nooit iemand doodgegaan, zeggen ze.
Normen en waarden zijn op dit bezopen gedrag afgestemd en zonder ‘diploma’ mag
je nog niet eens achter een kassa werken – je zou al die opgedane kennis eens
nodig hebben bij het aanslaan der toetsen. En de opgedane kennis blijkt flut.
Halfvergeten rijtjes, onnozele en inconsequente theorieën uit de
(pseudo-)wetenschap als die van Darwin – de duivenfokker en mislukt
geestelijke. Om over de fantast Einstein maar niet te spreken. Kunst, cultuur
en muziek; expressie & manipulatie (toneel, drama), zijn dan weer not done
in het onderwijs. Wellicht niet competetief genoeg.
Competitie lijkt de besten op te leveren, maar populaire
programma’s als So you think you can
… of de Sing off, waar telkenermale
miljoenen op afstemmen of stemden, laten zien wat er gebeurd als je
middelmatigen tegen elkaar laat strijden: het levert het gemiddelde van de
middelmaat op. Justin Bieber is er een produkt van, evenals Adele. En begrijp
me niet verkeerd, het zal sommigen plezierig in de oren klinken. Maar dat wil
niet zeggen dat het ook wat voorstelt: het blijft middelmatige zooi. De meeste
mensen hebben gewoonweg geen smaak en slikken alles voor zoete koek, dus naar
hun waardeoordeel hoeven we niet te luisteren.
Kunst moest eens begrijpelijk gemaakt voor het gewone volk,
want onderdeel van de brood en spelen. Als je jezelf dan al in de luren laat
leggen, dan wel met een bedoeling! Zo kreeg het gewone volk ineens Cobra en
andere onnozele kindertekeningen voorgeschoteld, maar het was KUNST, geen
geklieder, hoewel het er wel als geklieder uitzag. Verbaasd liet de massa zich begoochelen;
geklieder was kunst – maar dan alleen als het door een gecertificeerd
kunstenaar gemaakt was, zo waarschuwden de kunstcritici. Want anders kon
iedereen zich wel kunstenaar noemen. Maar het gewone volk wilde ook kunstenaar
zijn, want dat is spannend en geeft wat inhoud aan hun uitzichtloze,
inhoudsloze leven. Dus wemelt het nu van de ‘kunstenaars’, dankzij de onnozele
critici.
Kunst moest populair gemaakt worden. En daar kwam de Grote
Popularisator. Hij heette Andy Warhol, was een dilettant met maar één talent:
hij kon ijs aan een ijsbeer verkopen en een drol net zo lang oppoetsen tot ie
glom. Talenten die niets met kunst te maken hebben, maar hij wilde stralen en
deed net alsof. Miljoenen zagen zijn gestuntel en wangedrag, dachten eveneens
dat het kunst was, en begonnen de vloer met pindakaas in te smeren dat het een
lieve lust was. Ineens was iedere malloot, iedere mankepoot, iedere
middelmatige burger een kunstenaar, een artiest.
Diamanten op een doodshoofd plakken, of op een gasmasker.
Plak die waardeloze fonkelende steentjes op een drol, voor mijn part. Dat
mensen zo verblind kunnen zijn door diamanten dat ze er meer waarde aan hechten
dan aan een klont steenkool zegt iets over de menselijke dwaasheid. En die
dwaasheid komt het meest naar voren bij de middelmatigheid!
De kwelling, de ontzetting alsmaar het middelmatige te
moeten aanzien, het oppervlakkige te moeten aanhoren; zich omringd te weten
door domoren, kwezels, dilettanten en figuranten. Te weten dat je als elitair
actor nimmer de sympatie van je medemens hoeft te rekenen, simpelweg omdat
diens sympathie uitgaat naar de grootste gemene deler: de winnaar van een
songfestival, bijvoorbeeld. Duchamp begreep dit goed en heeft zich levenslang
non-conformistisch opgesteld. Daarmee is hij één der weinige wezenlijke
kunstenaars; een kunstenaar in hart en nieren.
Ik besluit deze overpeinzing met een laatste woord:
-einde-